Op 26 april 1937 is het een gewone marktdag in het Baskische stadje Guernica. Ondanks het luchtalarm gaan mensen nog steeds naar de markt om hun boodschappen te doen. Om kwart over vier worden de eerste Duitse bommen gegooid, gevolgd door Italiaanse en Duitse aanvallen. De ongewapende stad wordt gebombardeerd door tientallen bommenwerpers en vanuit laagvliegende gevechtsvliegtuigen worden vluchtende inwoners doodgeschoten.
Binnen drie uur ligt bijna het hele stadje in puin en wordt een kwart van de bevolking, 1600 mensen, gedood. Het exacte aantal doden is waarschijnlijk veel hoger, omdat het stadje wemelde van de vluchtelingen uit nabijgelegen dorpen en omdat het een marktdag was, wat ook veel mensen trok uit andere gebieden.